(fluorescent yellow 0-100%), Pieter Vermeersch

een perfecte visuele dialoog tussen twee individuele werken

Pieter Vermeersch werd samen met Lotte Van den Audenaeren geselecteerd voor een kunstopdracht in GC De Rinck. Zij gingen samen aan de slag en creëerden twee individuele ingrepen zodanig dat de dialoog tussen beiden een sterke architecturale ervaring genereert. Beide werken werden onlosmakelijk verankerd in het gebouw en kunnen binnen het oeuvre van elke kunstenaar als essentieel bestempeld worden.

Pieter Vermeersch integreert een muurschildering in de vorm van een verloop ( 0-100% fluorescerend geel). Dit beeld op zich (het verloop) poogt het verloop van tijd uit te schilderen maar tijd wordt hier door een ander abstract maar dan zichtbaar element vervangen: kleur. De ingreep profileert zich als een denkbeeldige projectie die de traphal een picturaal verlengde verleent waardoor een abstracte (niet functionele) verbinding ontstaat door een kleur die pertinent is en de perceptie uitdaagt.

Zowel het werk van Pieter als van Lotte hebben inhoudelijk gemeen dat perceptie een gegeven is dat voortdurend in beweging is, nooit definitief is en kritisch benaderd dient te worden. (foto: beeld van de centrale gang in GC De Rinck met een zicht op beide kunstwerken)

© Pieter Huybrechts

Sam Steverlynck sprak met Pieter Vermeersch

In opdracht van het gemeenschapscentrum De Rinck in Anderlecht maakte de kunstenaar Pieter Vermeersch een permanente muurschildering in de inkomhal van het gebouw. Het gaat om een van zijn kenmerkende dégradé schilderijen waarmee hij zich de afgelopen decennia internationaal heeft laten opmerken. Het werk gaat een eigenzinnige relatie aan met het ‘woordbeeld’ dat Lotte Van den Audenaeren realiseerde voor diezelfde plek.

Je werkt leent zich goed tot kunst in de openbare ruimte. Heb je al veel opdrachten uitgevoerd?

Je kan het misschien omgekeerd zien: de openbare ruimte leent zich goed voor mijn werk. Sinds het begin van de stap naar de openbare ruimte - waar ik dan vooral focus op architectuur - heb ik die context gebruikt om mijn beeldtaal een ander perspectief te geven. De graduele muurschilderingen worden bijvoorbeeld gevoed door een visuele realiteit die de illusie van die graduele velden versterkt. Het resultaat is voor mij ook onloskomelijk met elkaar verbonden. De context is een ‘tool’ en niet louter een drager. Het is als het ware een hefboom of katalysator.
Het gaf mij ook antwoord op iets waar ik in mijn beginjaren als kunstenaar mee worstelde, namelijk de autonomie van het schilderij. Die is hier onbestaand.
Eén van laatste opdrachten die ik heb gerealiseerd was Solo House ten zuiden van Barcelona met OFFICE – Kersten Geers David Van Severen. Een ander voorbeeld zijn de zoutsilo’s in Genève, La Voirie de Genève. Het gaat om een lichtinstallatie in een doorschijnende zoutsilo. Voor UOVO in New York, een soort digitale bunker waar musea, galleries en collectioneurs hun verzamelingen stockeren, heb ik dan weer een werk in de inkomhal gemaakt voor hun gloednieuw gebouw in Queens. Recent ben ik aan het werk aan een buitengevel voor het UZ in Jette waar 805 lamellen als zonnewering een beeld zullen vormen.

Op je solotentoonstelling in M Leuven in 2019 toonde je verschillende tijdelijke ingrepen. Dit werk in het gemeenschapscentrum is permanent. Maak je daarbij een verschil?

Inhoudelijk verschilt het niet. Maar de situatie is anders.

Kan je dat verder toelichten? Zijn er ander zaken of parameters waarmee je rekening moet houden als het over een permanente integratie gaat?

Het grote verschil is de duurzaamheid die gevraagd wordt in bepaalde situaties en de kijk waarop de bewoner, gebruiker van het gebouw of passant er mee zal omgaan. Ook de context zelf heeft al een andere inslag. Soms kan die heel functioneel en praktisch zijn. Dat vergt soms ook andere oplossingen. Bij een tentoonstelling hoef je bijvoorbeeld geen technische fiches voor te leggen of een protocol voor beschadiging.

Je muurschilderingen lijken een tijdsverloop uit te drukken. Hoe verhoudt je werk zich tot tijd?

Mijn werk is ontstaan uit een aantal fascinaties zoals de relatie tussen tijd en ruimte. Tijd zie ik als onlosmakelijk verbonden met ruimte en omgekeerd. Je kan ze volgens mij niet van elkaar loskoppelen. Tijd is eigenlijk de katalysator voor ruimte en omgekeerd. De tijd zit in mijn werk door onder andere de fotografie aangezien ik voor elk schilderij een foto gebruik als basis.
De ruimte in het werk ontstaat door een foto te nemen waarbij de momentopname zich niet of moeilijk kan manifesteren. Daardoor krijg je geen referentie meer van 'wat' gefotografeerd is. Ik maak foto’s van muren, wolkenloze hemels en accidentele foto’s die moeilijk herkenbaar zijn. Dit zijn voor mij instrumenten en geen onderwerpen. Het resultaat is een soort ruimtelijke abstractie of onbestemde ruimte. In dit onbestemde is er geen spoor meer van een herkenbaar moment. Er is geen bevroren actie van het nu. Het wordt tijd tout court. Bij sommige werken wordt dat moment wel belangrijk, bij andere zaken verdwijnt het. 

Tijd zit ook in de geologische geschiedenis van het marmer waar ik soms mee werk. Het zit ook op de toets die ik op die marmer aanbreng, wat een moment is. Tussen dat moment en die immensiteit van tijd zit ruimte. Tijd komt in verschillende dimensies binnen in het beeld.
De muurschilderingen heb ik dan weer altijd gezien als een picturaal element dat nauw verbonden is met fotografie en in het bijzonder met de ontwikkeling van analoge beelden. Ik maak graag de analogie met het trage verschijnen van een polaroid. Je kan die muurschilderingen zien als de kristallisatie van dat proces. Maar in plaats van een herkenbaar beeld verschijnt een abstractie, namelijk kleur. Het is een soort uitschilderen van tijd door kleur.

In Anderlecht heb je je werk aangebracht in een gang, wat geen evidentie ruimte is. Het is haast een non-lieu. Waarom heb je voor die plek gekozen?

Het was voor Lotte en mezelf de ruimte waar we ons het best voelden. Architecturaal is het een interessante ruimte in het gebouw omdat ze bijna non-functioneel is. Dat heeft ons aangesproken, samen met haar neutraliteit. Het is een soort scherm. Er waren eerst andere ideeën maar die bleken achteraf technisch niet haalbaar. Zo dachten we iets te doen doorheen heel het gebouw. We hebben ons dan teruggeplooid in de ruimte en dat bleek de juiste keuze.

Hoe verhoudt je installatie zich tot die van Lotte? Was er dialoog, overleg?
 

De jury vond het moeilijk om te kiezen tussen haar en mijn ontwerp en heeft uiteindelijk voor ons beiden gekozen. Men suggereerde een samenwerking. We hebben dat overwogen en ontwikkelden een gezamenlijk werk waar geen enkel visueel kenmerkend element van ons beiden in voorkwam. Maar technisch en financieel bleek het niet haalbaar. We hebben dan besloten om het volledig tegenovergestelde te doen en beiden een werk te maken dat juist kenmerkend was voor elk van ons. Maar wel op zo’n manier dat we het op elkaar gingen afstemmen zodat het op één plaats kon functioneren. We hebben dan gekozen voor twee werken pal naast elkaar, als een soort permanente tentoonstelling. Op die manier hebben we het werk en zijn integratie ontwikkeld.

Waarom heb je juist gekozen voor deze kleur? Gaat het werk van wit naar geel of van geel naar wit? Of kan het in beide richtingen?

Ik lees het zelf altijd van wit naar een andere kleur. Maar dat is natuurlijk omkeerbaar. Je hebt hier de architectuur: die bakstenen, dat rauwe bruin. Ik wou daar iets tegenover zetten dat complementair is. Het heeft iets natuurlijks door die harde gebakken aarde. Tegenover dat natuurlijk aspect wou ik een kleur gebruiken die van een andere orde is dan wat we in de natuur vinden, iets met een industriële inslag, fluorescerend geel. Wat de keuze van de kleur betreft kon het evengoed fluorescerend rood of roze zijn. Maar het geel had meer verbinding met wat Lotte bracht.

Hoe verhoudt deze ingreep zich tot de rest van je oeuvre? 
Al mijn werken verhouden zich tot elkaar omdat het steeds in de lijn is van een bepaald idee. Het gaat erom het frame van het canvas te verlaten en uit te breiden naar architectuur. En die wordt dan eigenlijk het volgende canvas of de volgende grens. Daar waar het strandt op een grens verliest het autonomie. Het lost letterlijk op. De autonomie verdwijnt, het werk wordt één met het gebouw. Het gaat voor mij telkens om hetzelfde idee dat qua vorm verandert naar gelang de gegeven context.

Hoe voelt het om je werk te tonen in een gemeenschapscentrum dat een lagere drempel heeft dan bijvoorbeeld een museum of een galerie? Hoop je een breder/ ander publiek te bereiken?
Ik weet dat de directie zeer begaan is met de notie van mediatie. Ze willen het werk niet zomaar loslaten op de gemeenschap zonder te sensibiliseren. Men is er zeer mee begaan dat er een positieve relatie ontstaat tussen de gebruiker en het kunstwerk. Deze aanpak wordt geactiveerd door in de periferie activiteiten te organiseren met mensen die niet noodzakelijkerwijs in contact komen met kunst. Ik denk dat dit een interessante piste is in een multiculturele omgeving. Esthetische canons worden nooit op een éénduidige manier opgenomen en verwerkt binnen ons westers denken. Voor mensen met een andere culturele achtergrond is het nog moeilijker. Ik denk dat dit voor iedereen interessante analyses kan opleveren.

Aan de andere kant apprecieer ik het altijd als het werk ontdekt wordt als door een shock, of die nu positief of negatief is. Want dat kan altijd tot interessante discussies leiden!